zondag 18 november 2012

Een knipoog naar C.

Het is 22u, de avondschemering sijpelt door mijn rode gordijnen naar binnen. Ik zit, met slechts een witte mantel rond mijn lijf geslagen, aan mijn bureau en leg de laatste hand aan mijn paper. Over het eindproduct ben ik vrij tevreden, het heeft me dan ook heel wat bloed, zweet en tranen gekost. Letterlijk zelfs. Ik denk terug aan al die keren dat, wanneer ik ijverig aan die verdomde paper werkte, mijn hartmonitor op hol sloeg, simpelweg omdat mijn hart het bijna begaf van de stress. Ik heb een zwak hart, ziet u. Aangeboren. Niets aan te doen.

Ik word in mijn overpeinzen gestoord door een duif, die tot drie maal toe met zijn bekje tegen de ruit tikt. God, ik schrik me een ongeluk. Het apparaatje in mijn borstkas begint weer hevig te protesteren. Ik probeer te kalmeren, het is nog te vroeg om aan een hartstilstand ten onder te gaan. Ik wil me terug op mijn paper storten, wanneer ik merk dat er iets niet helemaal klopt. Ik voel twee ogen priemen in mijn nek. Een opdringerige geur doet me happen naar adem. Ik ben bang. 

Ik beslis om me om te draaien. Veel andere opties heb ik ook niet, aangezien de deur aan de andere kant van de kamer is (waar ik momenteel met mijn rug naartoe sta) en we ons op de 9de verdieping van het appartementsgebouw bevinden, net iets te hoog dus om via het raam te vluchten. Vlak voor ik me wil omdraaien, voel ik een warme bries langs mijn nek glijden. Het is te laat, hij staat al vlak achter mij. Er gaat een schok door m'n lichaam wanneer ik plots zijn hand op mijn schouder voel rusten. De geur wordt steeds indringender. 

Mijn hart lijkt wel losgerukt te worden van alle pezen en bloedvaten waaraan het oorspronkelijk vast zit en ik voel me onwel worden. In het kleine spiegeltje aan m'n bureau krijg ik een - weliswaar beperkt - zicht op mijn kamer. Wat ik zie lijkt onwerkelijk. Een zwarte, haast doorzichtige schim vormt mijn schaduw. Zijn hand dat al die tijd op mijn schouder is blijven liggen, wordt omhoog getild. Twee rode, doordringende ogen, als ware het laserstralen, zijn het laatste wat ik waarneem. Twee steken ter hoogte van mijn borstkas vervagen mijn zicht. Ik val in een diepe slaap. 

Daags nadien. Ik word wakker in een lijf dat nooit meer zal ontwaken. En terwijl ik verder opstijg naar de eeuwigheid - heel diep of oneindig hoog - neem ik afscheid van mijn lichaam, voor altijd gescheiden van mijn geest. 

Geen opmerkingen:

Een reactie posten